18 februari, 2024. Doel: een spannend verhaal van maximaal 7.500 woorden. Totaal aantal woorden: 7.380.
Het schip van de Republiek Hare Majesteit het Oosterlicht was het grootste slagschip van het Drieland. De drie verenigde eilanden, onder de kalme en daadkrachtige leiding van President Perea, waren heer en meester van de zeeën. Elke andere bekende natie respecteerde de vloot van het Drieland.
Met een vlaggenschip als de Hare Majesteit kon Xavier Tiscareno ook maar moeilijk geloven dat mensen niet tegen ze op konden kijken. 250 meter lang, met een waterverplaatsing van 50.000 ton, was de Hare Majesteit een schip dat neerkeek op de meeste andere slagschepen van de vloot van het Drieland, laat staan de vloten die andere naties te water konden brengen.
Hij keek met een lichte trots op naar één van de acht kanonnen die op het dek gemonteerd waren, twee-aan-twee op koepels die vrij konden draaien om dreigingen vanuit elke richting het hoofd te kunnen bieden. Hij was vandaag verantwoordelijk geweest voor het oppoetsen van dit kanon, dat glom in het zonlicht van de late middag.
Ja, de Hare Majesteit het Oosterlicht was het toonbeeld van voorbereiding op vrede. Dankzij haar aanwezigheid waren de wateren veilig en zou een oorlog een dure aangelegenheid worden voor iedereen die de vloot van het Drieland te lijf zou willen gaan.
Het was Xavier’s droom geweest om een matroos te mogen zijn op het majestueuze schip. Ze belichaamde alles waar het Drieland voor stond: standvastigheid, samenwerking, en onomstotelijkheid. Het Drieland was geen oorlogsvoerend land, maar onder de wijsheid van President Perea was ze er wel op voorbereid. Als eilandnatie hadden ze potentiële vijanden in elke richting, met geen buffer van een andere, sterkere natie om ze te beschermen. Ze moest het helemaal zelf doen, dus het Drieland was er op voorbereid om haar thuishavens veilig te houden.
En de Hare Majesteit zou die verdediging voor gaan, zoals…
Xavier werd uit zijn liefdevolle moment gewekt toen hij merkte dat er iemand naast hem stond. Zijn hand, zorgvuldig gehandschoend in een schone, witte handschoen om te voorkomen dat hij vingerafdrukken achter zou laten, leunde nog tegen de grote geschutskoepel toen hij omkeek.
Zijn blik verzuurde iets toen hij Robert Favager herkende. De man keek geïnteresseerd op naar de geschutskoepel, alsof hij op zoek was naar iets dat hij niet herkende.
“Is er iets mis met het wapen?” vroeg Favager, een frons tussen zijn ogen.
“Er is niks mis mee,” zei Xavier direct, nog voor hij zich kon bedenken dat hij met een diplomaat sprak, “de koepel is in orde. Ze is beter dan in orde, zelfs!”
“Ah,” zei de man, weinig overtuigd. Xavier kon zien dat hij geen idee had van waar hij naar aan het kijken was, “het zou jammer zijn als de trots van het Drieland te kampen zou hebben met een defect tijdens deze belangrijke tocht, of niet?”
Xavier schudde zijn hoofd. Hij wilde de diplomaat weer met een onbeleefde zin toebijten, voor hij zich herinnerde wat zijn commandant had gezegd toen ze drie dagen eerder vertrokken waren van hun thuishaven. Hij herinnerde zich de brief in zijn binnenzak, die over zijn hart lag.
Ze waren de vertegenwoordigers van het Drieland. Alles dat ze zeiden of deden zou op de republiek slaan.
Ze moesten zich gedragen.
“We zullen Enporia veilig bereiken,” zei Xavier dan ook, nog steeds een beetje kortaf, “daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Wij zorgen daarvoor.”
Hij moest zijn best doen om niet met zijn tanden te knarsen. De expansiedrang van Enporia maakte haar weinig populair en Xavier wist zeker dat de aanwezigheid van deze man in het Drieland weinig goeds kon betekenen. Favager was een spion met een officiële brief van goedkeuring, niets meer en niets minder, en Xavier kon er officieel niets aan doen. Het frustreerde hem, net zoals de kalme lach van Favager dat deed.
Maar hij kneep zijn handen tot vuisten en maande zichzelf om rustig te blijven. Hij was trots op de Hare Majesteit en als er iets was dat het schip aan de diplomaat zou vertellen, dan was het wel dat zij en haar bemanning van 2000 mannen en vrouwen het Enporia onmogelijk zouden maken om het Drieland op te slokken. Dat was immers de hele reden dat het vlaggenschip van de Drielandse vloot dienst deed als veerpont: om te laten zien waar het schip toe in staat was.
Het was een boodschap die Favager probleemloos terug mocht brengen naar zijn meerdere. De Rat van Enporia zou niet boven Drielandse stranden wapperen.
De reis over de Zee van Drie zou een week duren. Ze waren halverwege en hoefden de aanwezigheid van de diplomaat nog maar vier dagen te verdragen.
“Het is goed om te weten dat ik in handen ben van competente mensen,” zei de Favager met zijn onuitstaanbare accent terwijl hij zijn hand naar Xavier uitstak, “ik voel me hier veilig en dat is dankzij mannen en vrouwen zoals jij.”
Xavier keek even naar het uitgestoken ledemaat, maar dwong zichzelf om zijn hand te ontspannen en die van de diplomaat stevig te pakken. Hij ontweek oogcontact en kneep zachtjes, net hard genoeg om de man te vertellen dat Xavier hem aan kon, maar niet hard genoeg om onbeleefd te zijn. Favager keek ongemakkelijk en wapperde even lachend met zijn hand toen ze los hadden gelaten, voor hij wegliep.
Midden op zee, ver van alle kusten vandaan, was een uitgelezen moment om de diplomaat om het leven te brengen. Xavier keek toe hoe de diplomaat wat verward en onvast over het dek verder liep, om de eerstvolgende matroos die hij tegen kwam aan te spreken.
Er waren zo veel mogelijkheden, midden op zee. Er waren zo veel redenen waarom de man vroegtijdig ten einde kon komen. Een ziekte kon zich meester van hem maken. Hij kon beroerd worden en zijn evenwicht verliezen, waarbij hij over de rand van het dek kon vallen en ongelukkig kon landen na de val van tien meter naar de wateroppervlakte. Als hij die val overleefde, zou de verplaatsing van de Hare Majesteit er voor zorgen dat hij onder water zou worden getrokken en verdronk, of misschien zou hij wel in de schroeven worden gezogen en aan stukken worden gescheurd. De man kon een zonnesteek oplopen in de hete zon, of simpelweg een hartaanval krijgen op een ongelukkig moment, net als de scheepsdokter met een glaasje te veel op naar bed was gegaan.
Er waren zo veel opties.
Xavier volgde Favager met zijn ogen. Hij zag meerdere kansen, meerdere mogelijkheden die niets met messen of pistolen te maken hadden. Hij had natuurlijk zijn dienstwapen op zak, zoals elke matroos moest hebben. Het was gemaakt om de zoute lucht te weerstaan en er was niemand die er iets aan zou kunnen doen als hij gewoon de loop in de nek van de diplomaat duwde en de trekker overhaalde.
Maar die actie zou consequenties hebben. Hij zou zelf opgeknoopt worden en zijn lichaam zou aan Enporia gegeven worden in de hoop dat het genoeg zou zijn om verdere wraak te voorkomen. Zijn familie thuis zou tot paria’s gebombardeerd worden, het bloed van een verrader.
De prijs voor een dergelijke actie was te hoog. Hoe vervelend hij Favager ook vond, hij kon de man niet zo openlijk om het leven brengen.
Hij keek toe hoe Favager zijn gesprek met de matroos onderbrak. Hoe hij zijn hand naar zijn mond bracht en er zachtjes in kuchte, voor hij met een vriendelijke glimlach probeerde om door te praten. Xavier trok zijn handschoenen uit en stak ze in zijn zak, klaar om weer aan het werk te gaan, toen Favager opnieuw kuchte.
Xavier fronste toen hij zag hoe Favager naar zijn hand keek. Zelfs van vijf meter afstand kon Xavier de rode vlekken op de anders crèmekleurige handschoenen van de diplomaat zien.
Toen de diplomaat opnieuw kuchte, bleef hij er in. Zijn gekuch werd gehoest, waarbij de man voorover boog en zijn rug met geweld op en neer ging. Met elke hoest leek hij iets verder voorover gebogen te staan.
Met elke hoest leek het dek er iets roder uit te zien.
De matroos bij Favager deed een stap vooruit. Hij probeerde de man te helpen.
“Hospik!” riep hij, toen hij de rode vlekken op zijn verder marineblauwe uniform zag, “iemand haal de dokter! Ik denk…”
Xavier zag hoe Favager in de armen van de marinier begon te stuiptrekken. De man probeerde de diplomaat kalm toe te spreken en hem tegen het dek gedrukt te houden. Anderen kwamen toegerend om te helpen, een van hen met een kist voor eerstehulp in zijn handen.
Favager leek dat allemaal niet meer mee te krijgen. Zijn rug vormde een omgekeerde boog terwijl hij kuchte en hoestte. Zijn nette pak was rood. Het dek om hem heen was rood. De uniformen van de mensen om hem heen waren rood.
Xavier keek naar zijn rechter hand. Lag het aan hem, of was die ook rood?
Nog geen twee uur nadat Favager was ingestort klonken de sirenes op het dek van de Hare Majesteit het Oosterlicht. De drie tonen die uit de speakers schalden kondigden aan dat een aankondiging volgde, dus kwam Xavier omhoog uit de motor van de geschutskoepel die hij aan het smeren was.
“Met schaamte in ons hart moeten we aankondigen dat Robert Favager, geëerde diplomaat van het rijk Enporia, is overleden,” klonk de stem van de kapitein door de speakers, “zijn dood wordt momenteel onderzocht door de scheepsarts. Tot de doodsoorzaak bekend is, moet al het niet-essentiële personeel terug naar hun kwartieren. Ik herhaal…”
Xavier balde zijn hand tot een vuist en knarste met zijn tanden. Schaamte? Waarom zou de kapitein zich schamen voor iets waar hij geen controle over had? Het was de schuld van Enporia zelf, zij hadden immers…
“Ik weet het,” zei de ingenieur naast Xavier, Lupe Peraza, met medeleven in haar stem, “hij was vriendelijk. En aantrekkelijk. Afschuwelijk, dat het net bij ons moest gebeuren. Hij werd aan ons toevertrouwd en we hebben het verpest.”
“Doe niet zo absurd,” zei Xavier direct, misschien iets harder dan Lupe verdiende, “hij was een spion. Misschien niet openlijk, maar welke spion is nou eerlijk over hun intenties?”
Lupe keek Xavier even aan. Ze schudde met haar hoofd, waardoor haar donkere haren heen en weer gingen en wapperende gordijnen voor haar ogen vormden.
“Hij zou dat niet doen,” zei ze, te vergevingsgezind, “hij vertelde me over zijn familie. Ze waren gek op hem…”
Ze begon op te staan.
“Ik zou dat soort dingen niet hardop zeggen als ik jou was,” zei ze toen, “het maakt je geen vriend van de wereld.”
“We hebben geen vrienden in de wereld,” zei Xavier alleen maar, “er is niets dat we de wereld verschuldigd zijn, dus…”
“Stop,” onderbrak Lupe hem, “ik wil het niet horen. Voor je het weet, is er iemand die denkt dat ik iets heb gedaan.”
Ze wierp een weinig subtiele blik op Xavier. Haar boodschap was wel duidelijk: hij was zichzelf verdacht aan het maken.
“Dat zouden we niet willen,” zei hij wat voorzichtiger, waarna hij overdreven met zijn ogen rolde, “al zou het me niets verbazen als die man gewoon al ongezond was en dit allemaal gepland was door Enporia om ons verdacht te maken.”
Lupe kantelde haar hoofd iets.
“Denk je dat ze dat zouden kunnen?” vroeg ze.
Xavier trok zijn schouders op.
“Ik denk het wel,” zei hij, “kies iemand die toch al dodelijk ziek is, of die iets goed te maken heeft. Laat ze als diplomaat naar een ander land gaan, en vervolgens daar een opvallende dood sterven. De dood van een diplomaat is een goeie reden om de oorlog te verklaren, of niet?”
Lupe’s olijfkleurige huid trok wat bleek weg. Ze slikte en schudde iets te gewelddadig met haar hoofd.
“Dat zouden ze niet doen,” zei ze, duidelijk iets meer om zichzelf te overtuigen dan om een argument te maken, “niemand heeft baat bij oorlog, dus…”
Haar argument werd onderbroken toen iemand hard op het luik naar de motor sloeg.
“Theekransje is voorbij!” riep José, hun voorman, “jullie hoorden de kapitein! Afsluiten en naar jullie kwartieren. Iedereen heeft tot nader order kwartierarrest!”
“Aye-aye, meneer!” riepen Lupe en Xavier tegelijk door het luik terug.
Xavier veegde zijn handen af aan de poetsdoek in zijn zak. Het gevoel van smeer tussen zijn vingers was hem niet vreemd, maar het voelde die dag extra plakkerig. De smerige poetsdoek werd bijna achteloos in de wasmand gemikt, waar de schoonmakers aan boord hun best zouden doen om in ieder geval het vet eraf te wassen voor het weer gebruikt zou worden. Na een week zou er geen schone poetsdoek meer aan boord zijn, maar dat was de prijs van goed onderhouden kanonnen.
Mocht het nodig zijn, dan waren kanonnen drie en vier direct klaar voor gebruik. Daar had Xavier wel zorg toe gedragen.
Zijn witte handschoenen waren tijdens het onderhoud ook vies geworden. Met wat tegenzin gooide Xavier die ook in de wasmand, zodat hij ze later schoon op kon halen.
Hoewel de Hare Majesteit een prachtig schip was, waren de kwartieren krap en ongemakkelijk. Ze was groot, maar de meeste ruimte ging op aan de opslag van brandstof en munitie. De weinige hoekjes en gaatjes die over waren, waren zo efficiënt mogelijk ingericht om mensen in te kunnen herbergen. Helaas was het met 2000 mensen bemanning onmogelijk om dat comfortabel te doen.
Dat betekende dat een kwartierarrest op zee zo mogelijk nog ongemakkelijker was dan het in de haven zou zijn, waar ze in ieder geval barakken hadden om in te verblijven.
De slaapkwartieren waren twee meter lang en twee meter breed. De bedden waren in de wanden gebouwd, zodat er geen noodzaak was voor kledingkasten of een andere opslag van persoonlijke materialen. Dat kon allemaal in de piepkleine berging onder het matras worden gedaan, waar genoeg ruimte was voor een paar schone uniformen en een paar boeken en brieven van thuis.
Er waren zes mensen per slaapkwartier, drie aan elke kant. Tijdens de reis waren de diensten van de zes verspreid geweest, zodat er altijd maar twee mensen tegelijk in bed lagen en er nooit meer dan vier mensen tegelijk in de ruimte hoefden te zijn. Alles om maar te voorkomen dat ze bij elkaar op de huid zouden komen te zitten.
Maar de kleine ruimte was te krap om ook maar enig comfort in te voelen met zijn zessen. Xavier en Lupe voegden zich bij Paca, Agustín, Adoria, en Roque, die al aanwezig waren. Adoria en Roque waren nog in hun ogen aan het wrijven, duidelijk gewekt door de aankondiging van de kapitein. Paca en Agustín keken van de deur naar Xavier en Lupe, voor ze weer terug gingen naar hun eigen zaken. Paca had een boek in zijn handen, waar hij bij het licht van de lamp in de hoek in aan het lezen was. Agustín lag op bed, maar was bezig een pak kaarten op zijn matras te delen voor een spel solitaire.
Het was stil. Lupe’s woorden klonken nog door in Xavier’s oren terwijl hij voelde hoe hij weer genegeerd werd door de mensen die hij bijna nooit zag tijdens hun reis.
“Wat is er precies gebeurd?” vroeg Roque met een wat chagrijnige toon. Hij leek het niet leuk te vinden dat hij was gewekt, “ik heb maar de helft van de boodschap van de kapitein meegekregen.”
Roque luisterde met wat ongeloof in zijn ogen naar de samenvatting van Lupe. Hij fronste toen hij hoorde wat Xavier had gezien.
“Dus,” zei hij langzaam, “wie heeft het gedaan, denk je?”
“Hoe bedoel je?” vroeg Lupe.
“Dat klonk niet als een ziekte,” zei Roque, “dat gebeurt niet zo plotseling, of zo heftig. Dit klinkt als een vergif. Een moord.”
Lupe wierp een ongemakkelijke blik op Xavier. Haar woorden klonken nog door in zijn oren.
“Ik zou die conclusie niet zomaar trekken,” zei hij zo luchtig mogelijk, “het is te vroeg om dat zomaar te kunnen bepalen… daar is de scheepsdokter nu mee bezig.”
Lupe ontspande zichtbaar. Xavier voelde haar spanning wel, zeker na wat ze had gezegd. Als het inderdaad een moord was geweest, zou het schip te klein zijn. Ze konden nergens heen, niet zo midden op zee. De heksenjacht aan boord zou kort en heftig zijn…
“Ik hoop voor je dat het iets onvoorziens was,” zei Roque, na de woorden even overpeinsd te hebben.
“Hoezo?” vroeg Xavier.
“Jij bent een van de laatsten die met hem gesproken heeft,” zei Roque, “als het een moord was, dan heeft iemand Favager vergiftigd. Jij zal de eerste zijn die verdacht wordt.”
Xavier slikte. Hij negeerde zijn hart, dat sneller en luider begon te kloppen tegen de brief in zijn binnenzak.
“Ik heb niks gedaan,” zei hij luchtig, “en daar zullen ze snel genoeg achter komen.”
“Er zal een onderzoek moeten komen,” zei Roque, “en de laatste die met de goede man is gezien wordt bij een inconclusief onderzoek waarschijnlijk naar voren geschoven. Ze zullen een zondebok willen hebben, immers.”
Xavier grimaste.
“Ik mocht die man niet,” zei hij, “maar dat betekent niet dat…”
Hij schudde zijn hoofd.
“Verdorie,” mopperde hij, “gewoon meewerken zal niet genoeg zijn, of wel? Ik ga moeten helpen bij het onderzoek.”
Xavier was niet vies van wat werk. Hij vond het niet erg om mensen te helpen als het nodig was. Het Drieland leefde in zijn hart en in zijn nieren. Hij zou alles doen dat nodig was om haar veilig te houden.
Maar dat betekende niet dat hij als onschuldige zondebok aangewezen wilde worden, puur omdat de kapitein geen betere conclusie kon trekken. Hij had familie thuis die op hem rekende. Familie die geen idee had van wat er aan de hand was en dus ook niet zouden weten wat er met hem gebeurd was als hij op zee zou worden geëxecuteerd, of werd overgedragen aan de Enporiaanse overheid.
Na een gespannen uur in hun kwartier vast te hebben gezeten slaakte Lupe bijna een kreun van opluchting toen ze de claxon hoorden die een algemene aankondiging voorging.
“Iedereen attentie,” klonk de daadkrachtige stem van de kapitein, “we zijn tot de verdrietige conclusie gekomen dat diplomaat Robert Favager van Enporia is vergiftigd. Iedereen aan boord dient mee te werken aan het onderzoek. Blijf in je kwartier tot de onderzoekers met je hebben kunnen praten.”
De kreun van Lupe die daar op volgde was een stuk minder opgelucht.
“Het kan uren duren voor ze bij ons zijn aangekomen,” klaagde ze stilletjes, “en ondertussen zitten wij hier…”
Ze werd onderbroken door een plotselinge klop op de deur. Lupe knipperde en draaide zich om, zodat ze de deur open kon trekken.
Er stonden twee mensen in strak uniform voor de deur. Lupe slikte toen ze de strenge blikken op hun gezichten zag en tot dezelfde conclusie kwam als Xavier.
Militaire politie.
“Ingenieur Tiscareno?” vroeg een van de twee.
“Dat ben ik,” zei Xavier direct, waarbij hij naar voren stapte, “ik neem aan dat…”
“Je dient mee te komen als verdachte van de moord op diplomaat Robert Favager,” zei de man, waarbij hij Xavier onverbiddelijk in de rede viel, “als je niet mee wil werken, is dat je recht, maar het zal er niet goed uitzien bij het onderzoek.”
Lupe wierp een waarschuwende blik op Xavier. Hij knikte haar bijna onmerkbaar toe.
“Ik werk mee,” zei hij, waarbij hij zijn polsen aan de twee aanbood, “ik heb niks om te verbergen.”
Hij keek Lupe niet aan terwijl de militaire politie hem in de boeien sloeg. Hij deed een stap naar buiten en hoorde hoe de deur achter hem werd dichtgeslagen voor de twee agenten hem fouilleerden. Ze haalden zijn aansteker uit zijn broekzak, trokken zijn dienstpistool uit zijn holster, en vonden zelfs zijn metalen sigarethouder. Ze trokken een zakdoek uit het borstvak van zijn uniform en namen de trouwring die hij in een ketting om zijn nek droeg af.
Maar ze misten de brief in zijn binnenzak. Of het nou was omdat ze zijn zakdoek al hadden gevonden, of omdat ze slordig waren, dat wist Xavier niet, maar hij was niet gemotiveerd om ze op een privébrief te wijzen.
Nadat de sigarethouder was gecontroleerd, werd alles weer terug in de zakken gestoken waar het vandaan kwam. De agenten zagen er duidelijk geen nut in om Xavier’s spullen zomaar te houden, in ieder geval niet zonder goede reden.
Het stelde hem meer gerust dan hij had verwacht. Ze stonden duidelijk aan zijn kant, of aan de kant van de mensen die de moord opgelost wilden zien zonder een onschuldige aan te wijzen. Ze leidden Xavier door het schip, naar de brug, waar hij in een aparte ruimte werd gezet.
De kapitein zat daar al klaar, met zijn directe staf paraat om te observeren en adviseren.
“Ingenieur Tiscareno,” zei de kapitein, die naar een stuk papier met haastig gekrabbelde notities keek, “ik heb begrepen dat u een van de laatsten was die met de diplomaat heeft gesproken vóór zijn dood. Daarom bent u een verdachte in dit onderzoek. Als u onschuldig blijkt te zijn, zullen er uiteraard geen verdere consequenties volgen, enzovoort, enzovoort…”
De man keek op van zijn notities. In tegenstelling tot wat zijn wat vermoeide toon suggereerde was de blik van de kapitein messcherp.
“Geef me uw beschrijving van de omstandigheden van dat gesprek.”
Xavier knikte. Zijn vingers tikten geluidloos tegen elkaar, bij elkaar gehouden door de boeien om zijn polsen. Een assistent van de kapitein hield pen en papier bij de hand.
“Het was maar een kort gesprek,” zei Xavier, “ik was de buitenkant van kanon drie aan het… inspecteren…”
‘Bewonderen’ was een beter woord geweest, maar Xavier wilde niet dat de kapitein reden had om te denken dat hij aan het lanterfanten was geweest. Dat was een heel ander probleem dat niet opgelost zou worden met het bewijzen van zijn onschuld.
“De diplomaat vroeg naar het kanon, dus ik vertelde hem dat we het in topconditie hielden voor zijn veiligheid. Het… mocht niet baten, lijkt het op, of wel?”
De blik van de kapitein suggereerde wat hij van Xavier’s opmerking vond.
Weinig goeds.
“Dat is alles?” vroeg de kapitein, wat ongeloof in zijn stem.
“Dat was alles,” knikte Xavier, “het is een beetje overdreven om het een ‘gesprek’ te noemen.”
De kapitein rommelde wat in zijn baard. Het beviel hem niet, dat was wel duidelijk.
“U staat bekend als een nationalist, ingenieur Tiscareno,” zei hij toen, “en niet als iemand die de diplomaat een warm hart toedroeg. Wat maakt u van deze moord?”
Xavier slikte. De kapitein begon niet voor niets met zijn reputatie aan boord van de Hare Majesteit. Hij verwachtte een bepaald antwoord, maar betekende dat dan ook dat hij naar een bevestiging zocht… of naar een ontkenning?
Lupe’s woorden klonken helder in zijn achterhoofd. Zijn woorden maakten geen vrienden in de wereld.
“Ik ben een trots bemanningslid van dit prachtige schip,” zei hij, voor de stilte die door zijn overpeinzingen viel ongemakkelijk kon worden, “en ik vertrouw onze officieren dat zij de juiste beslissingen nemen. Wat ik verder vind van de mensen die we aan boord hebben is onbelangrijk. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om daar een oordeel over te vellen, als mijn meerderen dat al hebben gedaan.”
Hij waagde een blik te werpen op de staf van de kapitein. Dit waren de mensen die elke dag bij hem op de brug aanwezig waren en de hele dag zijn oor hadden. Als hij één van hen persoonlijk tegen zich had, dan kon hij of zij de kapitein dag in dag uit tegen hem vergiftigen.
Ze hadden misschien wel meer macht dan de kapitein zelf, maar dat betekende dat, als hij hen wist te overtuigen, hij een sterke kameraad had.
Hij zag weinig in de blikken die op hem werden geworpen. De staf leek het serieus te nemen, maar het was al laat en ze hadden er duidelijk een lange dag op zitten. Ze letten maar half op en zijn lange antwoord had duidelijk niet de juiste punten geraakt.
Op de korte termijn was dat geen probleem, maar hij kon er maar beter voor zorgen dat hij wat mensen aan zijn kant had staan vóór het een probleem op de lange termijn zou worden.
“Heel goed,” zei de kapitein uiteindelijk, wederom voor de stilte ongemakkelijk uitgerekt kon worden, “in dat geval denk ik dat we geen verdere vragen hebben. U kan terugkeren naar uw kwartier en de rest van het onderzoek af…”
“Ik zou graag willen helpen met het onderzoek,” zei Xavier snel, voor hij erg had dat de woorden uit zijn mond kwamen vallen, “alles dat ik kan doen om het zo snel… succesvol mogelijk af te ronden, meneer. Ik kan vast ergens…”
“Dat is uitgesloten,” zei de kapitein, bijna verveeld, “hier hebben we mensen voor. Uw speech was mooi, ingenieur Tiscareno, maar we gaan dit nog bevestigen en tot die tijd hoort u zich tot uw kwartier te beperken.”
Hij gebaarde naar de militaire politie, die Xavier’s boeien los begonnen te maken.
“U hoeft dit niet geboeid of in een cel af te wachten, maar we verwachten wel dat u dit kalm en in rede zal doen. Als we u nodig hebben, zullen we u weer op laten halen.”
Toen de boeien af waren, knikte de kapitein veelbetekenend naar de deur. Xavier draaide zich om en stapte er doorheen.
“En voor u, heren,” hoorde Xavier de kapitein zeggen, vlak voor de deur dicht viel, “kan u voor mij marinier Dios ophalen…”
Xavier liep terug over het dek van het schip. Hij had een kort moment van vrijheid, maar de militaire politie aan boord wist dat hij onbeheerd terug liep. Vroeger of later zouden ze langs zijn kwartier gaan om te controleren dat hij inderdaad braaf terug was gegaan.
De vingers van zijn rechter hand tikten één voor één tegen het topje van zijn duim aan terwijl hij zijn opties overwoog. Hij wilde de kapitein niet voorliegen, of zijn instructies in de wind slaan, maar…
Zijn linker hand gleed over zijn hart. Hij keek naar zijn blauwe uniform en schudde zijn hoofd.
Xavier wilde het bewijzen van zijn onschuld niet aan zijn collega’s over laten. Dat was zijn verantwoordelijkheid. Alleen dan was hij er zeker van dat alles was gedaan, in plaats van het absolute minimale om een beslissing te kunnen maken.
Dus in plaats van de trap naar beneden te nemen, naar het benedendek waar zijn kwartier lag, nam Xavier de trap naar boven, naar de vertrekken van de officieren en de gasten aan boord van het schip, naar de vertrekken van de diplomaat.
Er waren een stuk minder deuren om te kiezen in het bovenschip en Xavier was goed bekend aan boord van de Hare Majesteit. Als ingenieur moest hij op verschillende delen van het schip zijn, immers, dus hij wist waar hij moest zijn. De deur zat niet eens op slot, waardoor iedereen zomaar toegang kon krijgen tot de voormalige vertrekken van Robert Favager.
Aangezien iedereen in kwartierarrest zat, was er weinig risico dat er met de spullen zou worden gerommeld. Het gaf Xavier alle mogelijkheid om naar binnen te gaan en rustig rond te kijken, zodat hij zijn eigen conclusies kon trekken over de manier waarop de Enporiaanse diplomaat zijn vrije tijd in zijn vertrekken door bracht.
Het bed viel Xavier als eerste op. Het was groot genoeg voor twee mensen en voorzien van een daadwerkelijk matras, in plaats van het dunne matje dat voor Xavier voor een matras door moest gaan.
Ook was het goed beslapen. Hoewel Favager tegen het einde van de dag was overleden en al de hele dag op de been was geweest, had hij nooit de moeite genomen om het bed behoorlijk op te maken. Waarschijnlijk was hij gewend dat er mensen waren die dat voor hem deden, maar…
Xavier fronste toen hij zag dat er rode afdrukken op de kussens zaten. Het waren vreemde vormen, tot hij dichterbij kwam en besefte waar hij naar aan het kijken was.
Lippen. Alsof iemand met rode lippenstift hun gezicht in de kussens had geduwd.
Favager had dus een gast gehad. Als er mensen aan boord waren geweest die er specifiek voor het vermaak van de gasten waren, dan had Xavier het waarschijnlijk wel gehoord in de afgelopen dagen, maar de Hare Majesteit was nog steeds een oorlogsschip. Hoewel ze als veerboot gebruikt werd, waren er grenzen voor wat de kapitein zou verdragen aan boord. Een prostituée was uitgesloten.
Dus het was een van de bemanningsleden.
Dat had iemand alle ruimte gegeven om bij de diplomaat in de buurt te komen. Dichterbij dan alle anderen op het schip, zelfs.
Dichtbij genoeg om iets met hem te doen dat pas later uit zou komen?
Er lagen meerdere boeken en papieren op het kleine bureau naast het bed. Dankzij de natuurlijke schommelingen van het schip op zee waren die boeken en papieren aan het schuiven geraakt, maar dankzij een licht opstaande rand was alles netjes op tafel blijven liggen. Xavier knipte het lampje op het bureau aan en begon tussen de papieren te zoeken.
Een boek lag open op de stapel. Xavier begreep net genoeg van het Enporiaanse taaltje om te beseffen dat hij naar gedichten keek, maar hij kon niet opmaken wat voor gedichten precies. Het was ook niet belangrijk, gezien gedichten niet relevant konden zijn voor een moordzaak… toch?
Xavier wilde al doorgaan, het boek opzij leggen, voor hij besefte dat er letters waren omcirkeld in het gedicht. Hij fronste en kantelde zijn hoofd, zocht naar de letters, tot hij zag dat ze woorden vormden.
MIDDAGKANONDRIEINGENIEUR
Xavier knipperde een paar keer, voor hij woordeloos de pagina uit het gedichtenboek scheurde en het boek dicht sloeg. Hij stak de uitgescheurde pagina in zijn binnenzak, net over zijn hart, bij de brief. De brief die hij negeerde.
Het volgende papier leek een code te bevatten. Het was een serie cijfers die één voor één door waren gestreept. Een geheimschrift, of een cijfer. Xavier had er wel eens van gehoord, maar hij was geen expert en zijn handen trilden nog van wat hij in het gedichtenboek had gezien. Hij zou het nooit kunnen ontcijferen…
Of het was al voor hem ontcijferd in het gedichtenboek.
Voor hij verder kon zoeken, hoorde hij voetstappen op de metalen trap buiten. De metalen trap die naar de gastvertrekken leidde.
Stemmen kwamen zijn kant op. Paniek greep naar Xavier’s hart en zijn vingers begonnen te trillen terwijl hij de implicaties van zijn aanwezigheid in deze kamer probeerde te verklaren. Hij greep tussen de papieren, op zoek naar iets nuttigs, tot zijn vingers om een roze stuk papier sloten.
Hij las de voorzichtig geschreven woorden niet eens. Hij stak het in zijn zak en dook naar het raam, dat open stond, en keek naar beneden.
Een val van vijf meter. Dat kon hij hebben. Met de nodige moeite zwaaide Xavier zijn voeten over de rand en liet hij zichzelf naar beneden vallen, net op het moment dat hij de deur achter zich open hoorde gaan.
Met een klap landde hij op het dek en zette hij het op een lopen. Het was onmogelijk dat mensen dat niet hadden gehoord. Hij dwong zijn onvaste benen onder zijn lichaam en begon te rennen.
Xavier keek niet eens om terwijl hij over het dek vloog. Zijn geestesoog vertelde hem dat er ongetwijfeld mensen achter hem aan zaten. Dat er verraders waren die de militaire politie zouden vertellen waar hij heen was gerend.
Hij kon het ze niet eens kwalijk nemen… maar hij had wel bewijs gevonden. Hij wist dat er iemand was die de diplomaat op hem af had gestuurd… en dat het iemand van de bemanning was. Een van de vrouwen aan boord.
Maar waarom? Waarom zou de diplomaat naar hem toe worden gestuurd? Hoe konden ze weten dat zijn dienst die dag had vereist dat hij de halve middag zou besteden aan het oppoetsen van kanon drie?
Hijgend dook hij in een van de krappe toiletten aan boord. Het was een van de weinige plekken waar hij privacy had, hoewel de directe poort naar zee het nooit een gemakkelijke plek had gemaakt om te zitten. De zeelucht blies koud het kamertje in, maar het was gelukkig niet waar Xavier zich op dat moment op moest concentreren.
Hij concentreerde zich op de brief die hij van de tafel had gegrist. De roze brief met de voorzichtig gepende letters.
Zelfs de geur van zee en zeewier konden het parfum dat dik op het papier was gespoten niet maskeren. Xavier’s neus moest even wennen aan de overweldigende bloemengeur die de tranen in zijn ogen liet springen voor hij zich op de tekst kon richten.
Wie kon van zo’n sterke lucht genieten?
Hij probeerde het opzij te zetten terwijl hij zich op de netjes geschreven letters probeerde te concentreren in het licht van het zwakke spaarlampje dat moeite had om op te warmen in de koude ruimte.
‘Lief wolfje. Onze tijd samen heeft me goed gedaan. Je zal altijd een plek in mijn hart hebben en ik hoop dat jij ook warme heri’
De brief hield abrupt op, alsof de schrijver plotseling moest vertrekken, of de brief moest verstoppen. Xavier keek naar de woorden en liet ze één voor één op zich inwerken. Had hij in zijn haast iets doms gepakt? Was hij er in geslaagd om die ene brief te pakken te krijgen die hem niet ging helpen?
Hij had maar beperkt de tijd. Als zijn afwezigheid van zijn kwartier nog niet was opgemerkt, dan zou het kabaal dat hij had veroorzaakt er wel voor hebben gezorgd dat de militaire politie op onderzoek uit was gegaan. De laatste keer dat hij was gezien, was hij zonder escorte vertrokken… en hij was nog steeds een verdachte.
Toen viel zijn oog op het tweede woord. Wolfje.
Wolf.
Lupe.
Hij dacht terug. Was het een overdreven conclusie? Xavier kende niet iedereen aan boord en hij kon onmogelijk weten of er andere vrouwen aan boord waren die om een andere reden eenzelfde koosnaampje zouden kunnen krijgen… maar was er een reden om te vermoeden dat Lupe daadwerkelijk de schuldige was?
Ze was niet overdreven van slag geweest toen het nieuws van de dood van de diplomaat hen bereikt had. Ze had wel haar spijt uitgesproken… maar was dat niet het degelijke om te doen, op het moment dat iemand dood was verklaard?
Maar was dat ook het geval als het over een Enporiaan ging? Misschien was hij gewoon een verzetje geweest voor Lupe… of misschien was ze wel de dader en had ze hem enkel gebruikt om dichter bij hem te komen.
Het… het paste. Er was een verband dat het onderzoeken waard was. Een verband dat zijn verdwijnen zou kunnen verklaren.
Hij stak de brief weg, wilde de deur van het slot draaien, en dacht er nog een keer over na. De ontcijferde code uit het gedicht die hem impliceerde, die ongetwijfeld was bedoeld om een eventueel onderzoek op een dwaalspoor te zetten, zat nog in zijn binnenzak.
Bij de brief.
Lupe was wel op de hoogte van Xavier’s rooster. Ze had er duidelijk geen moeite mee gehad om de schuld op hem af te proberen te schuiven… maar hij was haar te slim af geweest.
Geluk bij een ongeluk.
Zonder ook maar een moment te twijfelen viste hij de uitgescheurde pagina uit zijn binnenzak en gooide hij die in het toilet. De pagina gleed langs de gladde, smerige buis naar het water, waar hij snel genoeg zou worden opgeslokt door de zee en uit elkaar zou vallen.
Nu restte hem enkel nog een gesprek met de kapitein. Xavier haalde de toiletdeur van het slot en trok die open…
En stond oog in oog met de militaire politie.
“Mierda,” was de enige vloek die hij geuit kreeg, voor de agenten bovenop hem sprongen.
Xavier werd geboeid op de grond van het kantoor van de kapitein gegooid. De staf van de kapitein zag er niet geduldiger uit dan ze een kwartier eerder hadden gedaan en de kapitein zelf kneep in zijn neusbrug terwijl hij met zijn elleboog op tafel rustte.
“Hij had dit bij zich, meneer,” zei een van de militair agenten, “we denken dat hij het uit de kamer van… de overledene heeft gestolen.”
Xavier’s oren kwamen omhoog. Toen hij opkeek van de vloer, zag hij hoe de kapitein het roze papier tussen duim- en wijsvinger op armlengte afstand hield. De blik van ongemak vertelde Xavier precies wat de man van de parfumlucht vond.
“Wat is dit?” vroeg de kapitein ongeduldig.
“Het, euh,” zei de militair agent wat ongemakkelijk, “het lijkt op een liefdesbrief, meneer. Hoewel het niet lijkt op iets dat lang zou hebben…”
“Dat kan ik ook zien,” snauwde de kapitein, een onkarakteristiek moment van ongeduld tonend, “waarom had hij precies dit bij zich?”
De twee militaire agenten keken elkaar kort aan, voor ze als één hun schouders ophaalden. Ze leken het niet te weten.
Daardoor richtte de kapitein zijn woede op Xavier.
“je krijgt één kans om jezelf nader te verklaren,” zei hij, “de Enporiaanse regering blaast onze radio op en eist een verklaring en een dader… en ik denk die voor ze te hebben, als ik het zo zie.”
Xavier slikte en dwong zichzelf om rechtop te komen zitten. De agenten hadden zijn handen achter zijn rug geboeid, maar met wat moeite slaagde hij erin om zijn benen onder zijn lichaam te zetten en zijn rug te rechten.
“Dit is een liefdesbrief,” zei hij, langzaam, “en ik heb reden om te vermoeden dat ik de beoogde ontvanger ken. De vrouw in kwestie was volledig onaangedaan door het nieuws van de dood van de diplomaat, dus ik denk dat zij de middelen en de kans had om hem…”
“Of je was jaloers,” viel de kapitein hem in de rede.
Xavier’s mond klapte nog een paar keer open en dicht terwijl hij zijn zin zonder succes probeerde te hervatten.
“Hoe bedoelt u?”
“Misschien hadden jij en deze vrouw wel iets,” zei de kapitein, “of wilde je dat er iets tussen jou en haar zou zijn. Je hebt de diplomaat gedood omdat hij tussen jou en haar in kwam. Motief.”
Xavier’s ogen werden wat groter. Hij voelde de brief in zijn binnenzak, die opnieuw was gemist bij het hardhandige fouilleren van de militaire politie, veren onder het geweld van zijn hartslag.
“Ik heb geen interesse in ingenieur Lupe Galaz,” zei hij uiteindelijk, “mijn woorden naar u waren niet gelogen, meneer. Ik heb thuis een vrouw waar ik van houd en geen reden om haar te bedriegen met een moordenaar.”
“Ingenieur Lupe Gulaz,” herhaalde de kapitein, waarmee Xavier zich bedacht dat hij misschien te veel informatie prijs had gegeven, “hmm…”
Hij streek met zijn hand over zijn baard. Xavier probeerde te slikken, maar zijn keel was zo droog dat hij geen speeksel op kon brengen.
“Het kan geen kwaad om haar te ondervragen,” zei de kapitein uiteindelijk, waardoor een golf van opluchting door Xavier heen schoot, “ondertussen kan ingenieur Tiscareno wel een nacht doorbrengen in de cel voor zijn illegale inbraak.”
De agenten grepen elk een van Xavier’s schouders vast en trokken hem naar zijn voeten toe.
“Wacht!” riep Xavier, voor ze hem weg konden draaien, “ik heb de link gelegd! Hoe veel anderen zouden er in zijn geslaagd om dat in afzienbare tijd te doen? Gaat u dat zo belonen?”
De kapitein keek Xavier ongeduldig aan.
“Inbraak is inbraak, ingenieur,” zei hij koud, “de reden is niet interessant. Naar het gevang.”
Xavier had graag de ondervraging van Lupe bij willen wonen. Hij had willen zien hoe ze brak, hoe haar leugens onder de scherpe vragen van de kapitein uit elkaar zouden vallen. Ze zou proberen om er onder uit te komen, om te voorkomen dat haar wandaad uit zou komen, maar uiteindelijk zou ze daar niet in slagen.
Toch?
De nacht duurde lang. Te lang. Xavier wist niet wanneer hij in slaap was gevallen, maar toen hij zijn ogen weer opende werd hij kort verblind door het licht dat door een van de ramen naar binnen scheen.
De Hare Majesteit was weer in beweging. Ze hadden de dader gevonden en waren onderweg om die aan Enporia aan te bieden al excuus voor de dood van hun diplomaat… al zouden de relaties tussen het Drieland en Enporia hierdoor ongetwijfeld onder spanning komen te staan.
Xavier had maar één blik door het kleine cellenblok nodig om te bevestigen dat hij niet de zondebok zou zijn. In de cel tegenover de zijne lag Lupe op de plank die voor een bed door moest gaan. Er zat een prop in haar mond gebonden en ze lag gekneveld op haar zij, haar wangen doorweekt met tranen van wanhoop. Ze keek Xavier met rode verslagen en verraden ogen aan.
Toen ze doorhad dat hij wakker was, begon ze te gillen. Het geluid werd gesmoord door de prop, waardoor Xavier zijn best moest doen om het over de motoren van het schip te horen. Ze gilde en gilde, tot ze uitgeput in elkaar zakte.
Xavier stond moeizaam op. Hij draaide met zijn polsen, die bont en blauw zagen van de handboeien, en keek tevreden naar de wanhopige vrouw.
“Je was er bijna in geslaagd,” zei hij zachtjes, meer tegen zichzelf dan tegen de uitgeputte vrouw, “je had me bijna op laten draaien voor jouw misdaad… maar je komt er niet mee weg. Daar heb ik wel voor gezorgd. Het is maar een kwestie van tijd voor ze mij loslaten.”
Lupe keek Xavier met moord in haar bloeddoorlopen ogen aan. Ze probeerde te gillen, maar slaagde er niet in om meer geluid uit haar keel te krijgen.
Xavier ging tevreden op zijn plank zitten. Het was een kwestie van tijd voor hij losgelaten zou worden. Hij kon die tijd gebruiken om zijn succes te vieren.
Tijd om de brief te lezen.
Het was vreemd dat hij de brief al die tijd had willen negeren en vergeten, maar dat was niet erg. Hij dacht er nu aan, nu alles voorbij was.
Hij viste in zijn binnenzak en trok de brief moeiteloos naar boven. Hij vouwde hem open… en werd getroffen door een herinnering.
Zijn handschoenen. De witte handschoenen die hij had gedragen. Die had hij uit een pakketje gekregen, toch? Een cadeautje?
Het was het pakketje waar de brief bij had gezeten. Het waren mooie handschoenen geweest. Het was jammer dat hij ze na één keer dragen al weg had gegooid.
Waarom had hij ze precies die dag gedragen? En waarom kwamen die herinneringen net op dat moment naar boven?
Het maakte niet uit. Hij keek naar de brief.
‘Goed werk,’ stond in de vierkante letters van een typmachine, ‘je hebt je werk voorbeeldig gedaan, anders had je deze brief niet geopend. De schuld is zelfs afgeschoven!’
Voor Xavier’s ogen begon de tekst te golven. De inhoud van de brief veranderde.
‘Als je terug bent in het Drieland, hebben we een nieuwe klus voor je. Ga naar huis, geef je vrouw een zoen, en wacht op een nieuw pakketje.’
Toen verdween de brief. Hij viel niet in stof uit elkaar, hij ging niet in rook op… hij verdween gewoon uit zijn hand. Het ene moment hield Xavier het papier nog vast, het volgende moment was er enkel lucht dat tussen zijn vingers zat.
De handschoenen. Het extra kneepje dat hij onbewust aan Favager had gegeven. De overdreven pijn die hij had getoond, alsof iets hem in zijn duim had geprikt.
Alsof hij was geïnjecteerd met gif.
Xavier leunde achterover. Hij likte langs zijn lippen. Hij herinnerde zich een opleiding. Een training om veelzijdige taken aan te nemen. Om te verdwijnen in de menigte. Om toe te slaan wanneer er toegeslagen moest worden. Er was geen vrouw. Er waren geen kinderen. Er was enkel een belofte. Een afspraak. De hypnose die zijn herinneringen had veranderd, die hij vrijwillig had ondergaan. Hij herinnerde zich vrienden, collega’s, kameraden die geëxecuteerd werden. Een zee van bloed.
Hij had plotseling weer het papier in zijn handen.
‘Verzet je niet, dit is altijd even verwarrend. Morgen ben je het allemaal weer vergeten.’
Hij hoopte het maar. Hij wilde niet meer denken aan de oorlog. De oorlog die hij in gang aan het zetten was voor het grotere goed. De oorlog die Enporia zou onthoofden. Had het een goed idee geleken? Hij had in gestemd met het plan. Het had gevoeld als een goed plan.
Zo voelde het nu niet meer.