31 januari, 2024. Doel: een horrorverhaal van 4.000 tot 8.000 woorden. Totaal aantal woorden: 7.591.
Het was een koude winterdag in het dorp van Leonie. Haar dag begon zoals wel vaker op de markt, waar ze de frisse, verse groenten kon halen die eerder die week door een boot waren afgeleverd. Haar kinderen zaten thuis te studeren, druk aan het werk onder het toeziend oog van hun zuster en het oordelend oog van hun vader.
Tenminste, als hij daar tijd voor had.
De markt was druk. Mannen en vrouwen liepen tussen stalletjes en verkopers door. Mensen riepen elkaar toe, sommigen goedgehumeurd, anderen wanhopig voor een verkoop. Een hond blafte ergens achter Leonie, maar aan het gehijg en getrippel kon ze al horen dat er geen kwaad achter zat. Het beest was geprikkeld en enthousiast door alle mensen om ze heen.
Leonie gaf er geen aandacht aan. Ze zag Alwin achter zijn eigen stal staan, een bekende aanwezigheid voor iedereen in het dorp.
“Leonie,” zei de man joviaal, terwijl hij een blik op de opening van haar tas wierp, “je bent toch niet bij Knopf geweest, of wel?”
“Ik zou niet durven, Alwin,” glimlachte Leonie hem toe, “je weet dat je de enige bent voor mij.”
Alwin’s lach kwam van diep uit zijn onderbuik. Als hij luider was geweest, had hij al snel gebulderd, maar Alwin wist wanneer hij zijn volume moest gebruiken en wanneer hij het achterwege moest houden.
Op dat moment hield hij het achterwege.
“Je weet altijd te zeggen wat een man wil horen, lieve Leonie,” zei hij, terwijl hij een appel omhoog hield, “ze zijn vanochtend binnen gekomen. Vers van de velden, speciaal voor jou.”
Hij trok een wenkbrauw op.
“Je kleinen hebben de vitamines nodig, of niet?”
Leonie bekeek de appel en stak haar hand er naar uit om hem over te nemen. Alwin trok zijn hand op het laatste moment terug.
“Je pakt hem, je koopt hem.”
Zijn gouden tand schitterde in de grijns die hij Leonie gaf. Ze zette haar hand in haar zij en gunde de man haar beste opgetrokken wenkbrauw, waarop hij weer lachte.
“Okay, ik geef me gewonnen,” zei hij, “geen man is bestand tegen jouw blik, Leonie.”
Leonie nam de appel over en woog hem kort in haar hand. Hij was stevig, groen, en ze kon geen zachte plekken voelen.
“Je treft me met je wantrouwen,” zei Alwin speels, “hoe lang kennen wij elkaar al?”
“Lang genoeg om te weten dat je me niet zou bedriegen,” antwoordde Leonie met een glimlach, “maar, zoals Dieter me zo graag vertelt…”
“Controle is geen wantrouwen,” zei Alwin met haar in koor, “zoals jij zo vaak herhaalt.”
Leonie gunde de man een kleine grijns. Hij kende haar inderdaad al goed genoeg, maar hun spelletje zou haar nooit vervelen. De man genoot van zijn werk en hun regelmatige gesprekken.
“Doe me maar twee pond,” besloot ze uiteindelijk, waarbij ze hem nog een blik toe wierp, “als ze allemaal net zo goed zijn als deze.”
“Twee pond,” bevestigde Alwin met een knik, “en die mag je houden voor Max.”
Leonie keek even naar de appel in haar hand… en stak hem zorgvuldig weg. Max zou daar wel raad mee weten.
“Kijk eens aan,” zei Alwin niet veel later, na alles af te hebben gewogen, “twee pond verse, nieuwe, groene appels. Dat wordt dan…”
Hij viel stil toen een stem hem onderbrak. Een man kwam aangerend, schreeuwend over het marktplein.
“De dokter!” riep de man luidkeels, vechtend om genoeg lucht in zijn longen te krijgen, “de dokter! Iemand, haal de dokter!”
Leonie keek Alwin aan. De martkoopman keek haar terug aan… waarop Leonie begon te rennen.
Het duurde niet lang voor Leonie de plezierige interactie met Alwin alweer bijna vergeten was. Ze ging Dieter, haar echtgenoot en de dorpsarts, voor in de richting van de markt, waar de rennende man was aangekomen.
Tegen die tijd was de omgeving veranderd. De gezellige drukte op de markt was stiller. Het was rustiger. Verkopers riepen niet meer, kopers waren niet meer aan het afdingen. De mensen die er nog waren, deden stilletjes hun zaken en vertrokken.
Leonie droeg Dieter’s zware tas met materialen. Normaal zou hij de tas zelf dragen, maar met de haast die ze had gevoeld, had het haar verstandiger geleken om de tas voor hem te dragen.
Dieter was slim en capabel. Hij kon elke ziekte identificeren en een oplossing aandragen voor elk probleem. Hij wist van wanten en zijn vingers waren soepel en precies.
Maar hij was niet sterk en zijn tas met spullen was zwaar. Als hij op huisbezoek ging, nam hij een kar mee om de tas te kunnen dragen. Als er haast was geboden, had hij hulp nodig.
Dus liep Leonie met haar echtgenoot mee terwijl hij op de markt rondkeek en bijna instinctief leek te bepalen waar hij heen moest. Hij stak met snelle, zelfverzekerde passen de markt over en liep in de richting van de straat waar de roepende man vandaan was gekomen.
Richting de haven.
Hij was stil, wat Leonie vertelde dat hij zich aan het concentreren was. Alwin keek van achter zijn kraam toe hoe Dieter met lange, afgemeten passen langs stapte, zijn bril zorgvuldig in zijn hand geklemd.
Met Leonie op zijn hielen.
Naarmate ze dichter bij de haven kwamen, werd het al snel duidelijk dat ze er net naast moesten zijn. Op het strandje naast de pier, waar alle vissersboten waren aangemeerd, was een menigte verzameld. De mensen waren stil en fluisterden naar elkaar terwijl ze allemaal iets leken te bekijken.
Leonie kon wel raden wat. Een schipbreukeling, of een visser die tijdens het vissen was getroffen door een haak, of op een andere manier verwond was geraakt. Misschien was een mast gebroken en bovenop iemand geland…
Maar dan zou het slachtoffer niet op het strand liggen.
“Opzij,” zei Dieter, zijn stem krachtig, rustig, gebiedend, “allemaal opzij. Laat de dokter er bij.”
De menigte ging als een school vissen voor een haai uiteen. Ze maakten ruim baan, zodat Dieter door kon lopen en kon zien waar ze nou eigenlijk allemaal voor bij elkaar waren gekomen. De lucht van het water werd plotsklaps verdreven door de stank van dode vis.
Op de kiezels van het strandje lag een lichaam. Dankzij de algemene indeling van ledematen was het duidelijk menselijk, hoewel Leonie er weinig echte details meer aan kon ontleiden. Verschillende stukken huid leken te zijn bedekt met schaaldieren en de afdrukken van vissen die al aan het arme figuur hadden geknabbeld. Leonie zag rode, cirkelvormige wonden over één van de benen lopen, alsof er aan getrokken was. Wat er over was van het gezicht was verwrongen in een stille schreeuw.
Toch liet Dieter zich niet kennen. Hij knielde bij het lichaam op de kiezels terwijl de menigte stilletjes een stapje dichterbij kwam.
“Mijn tas,” gebood hij, zonder twijfel in zijn stem te laten kruipen, “Leonie, mijn tas.”
Gedwee zette ze de tas neer. Dieter graaide er blind in, goed bekend met de indeling van zijn spullen, en kwam al snel met een stethoscoop en een schaar naar boven. Met snelle, gecontroleerde bewegingen knipte hij het shirt van het lichaam open, waardoor een zee van schubben naar boven kwam.
Dieter streek met zijn hand over de schubben, alsof hij ze opzij probeerde te vegen. Hij fronste toen ze enkel meebewogen en vervolgens weer op hun plek terug zakten.
“Soms wordt de huid van een zalm gebruikt om brandwonden te behandelen,” zei hij, na even verward stil te hebben gezeten, “dit hoeft niet vreemd te zijn.”
Leonie knikte. De mensen in de menigte leken hetzelfde te doen, terwijl ze toekeken hoe de dokter zijn vak beoefende.
Dieter deed de stethoscoop in zijn oren en twijfelde maar een fractie van een seconde – net lang genoeg voor Leonie om het op te vallen – voor hij de koude cirkel op de borst van het lichaam legde. Hij zocht een paar ijzingwekkende momenten rond, waarbij hij de cirkel met een langzame beweging rond liet gaan, steeds verder van de plek waar het hart moest zitten vandaan.
Hij zocht naar een hartslag.
Vervolgens pakte hij de pols van het lichaam. Hij nam die tussen duim en wijsvinger, waarbij hij zijn zakhorloge uit zijn zak trok en intens naar de secondenwijzer staarde. Na een minuut stak hij die ook weg.
Mensen begonnen hun ingehouden adem los te laten. Er werd gemompeld achter Leonie. Er was weinig verrassing, niemand was boos, maar de teleurstelling…
De teleurstelling was ook op het gezicht van Dieter te zien. Hij kneep een paar keer met zijn vingers.
“Wat is hier gebeurd?” vroeg hij, “wie heeft deze ziel gevonden?”
Stephan, degene die om de dokter had geroepen, kwam wat aarzelend naar voren gestapt.
“Dat was ik, dokter,” zei hij zachtjes, “hij… hij lag al zo op het strand. Ik maakte een wandeling, en… hij was aangespoeld, denk ik. Dood voor u er was.”
Dieter knikte langzaam.
“Zijn er mensen vermist geraakt, de laatste…”
Hij keek nog eens naar het gezicht, dat verre van vredig leek te zijn in de dood. Leonie knipperde toen ze de koude, berekenende blik op het anders zo zorgzame gezicht van haar man zag.
“De laatste week?” besloot hij uiteindelijk. “Dit lichaam is niet veel ouder dan dat, denk ik.”
Hij zette zijn bril langzaam op terwijl hij omhoog kwam van zijn geknielde houding. Leonie nam haastig de schaar en stethoscoop van hem over toen hij stond.
“Nee,” zei een ander, na even de menigte rond te hebben gekeken, “geen van de vissers is verdwenen… toch?”
Er ging instemmend gemompel rond terwijl Leonie de tas dicht knipte.
“Dan is het er niet een van ons,” besloot Dieter simpelweg, “maar toch hebben we een verantwoordelijkheid. Jij…”
Hij wees naar Stephan.
“… Regel een kar, een deken, en een paard. Breng dit lichaam naar mijn praktijk, naar het mortuarium aan de achterkant.”
Stephan slikte en leek te willen weigeren. Een afwijzing lag op zijn lippen en hij leek die te willen uiten.
Hij kromp ineen toen hij de strenge blik op Dieter’s gezicht zag.
“Natuurlijk, dokter,” zei de man stilletjes, beduusd, “ik zorg ervoor dat hij er komt, dokter.”
“Goed zo,” zei Dieter, “en bij de goden, zorg er voor dat hij afgedekt blijft. De kinderen hoeven dit niet te zien.
“Leonie, kom,” zei hij toen, “we hebben een onderzoek om ons op voor te bereiden.”
Leonie knipte de lampen in het mortuarium één voor één aan. Ze wist wat Dieter nodig had, ook al gebeurde het lang niet zo vaak dat ze te maken hadden met een onverklaarbare dood.
Negen van de tien keer was het niet nodig om een lichaam te onderzoeken. De overledene had hun laatste adem onder Dieter’s zorgen uitgelaten, of de verwondingen waren zo duidelijk dat er weinig twijfel bestond over de doodsoorzaak. Het mortuarium werd meestal enkel gebruikt om een lichaam tijdelijk op te slaan, tot de begrafenis kon worden georganiseerd en uitgevoerd.
Maar Leonie had al een paar keer geassisteerd. Veel meer dan een paar keer had ze niet nodig om te weten wat haar echtgenoot nodig zou hebben en wat ze dus voor hem moest voorbereiden.
Een scalpel, waarmee hij de huid open kon snijden. Een kleine zaag, om het borstbeen open te zagen. Een goed vuur, om instrumenten mee te steriliseren. Hoewel de patiënt zich geen zorgen meer hoefde te maken over infecties, was Dieter een gewoontedier en zou hij alsnog alles zorgvuldig schoonmaken. Leonie legde verschillende vergrootglazen en pincetten klaar, zodat Dieter kon zien waar hij mee bezig was en zodat hij stukken huid en ledematen opzij kon leggen zonder ze aan te hoeven raken.
Bovenop de stapel kwamen Dieter’s handschoenen te liggen. Leonie had ze net gekookt, zodat ook die schoon en steriel waren.
Het lichaam lag naakt op de tafel van het mortuarium, hoog genoeg dat Dieter er goed bij kon, maar laag genoeg dat hij niet in een onhandige houding hoefde te werken. Het was gewikkeld in een deken naar binnen gebracht, maar was er al snel uitgerold en lag nu open en bloot. Het was klaar voor Dieter om onderzocht te worden.
De lucht van rotte vis hing doordringend in het kleine mortuarium. Zelfs het vuur van de open haard kon die lucht niet verdrijven.
Het leek het zelfs erger te maken.
Leonie kantelde haar hoofd even terwijl ze de onfortuinlijke ziel rustig van wat dichterbij bekeek. Ooit was het een gespierde man geweest, waarschijnlijk een goede zwemmer. De donkere ringen op het been, en ook op de binnenkant van een van de armen, waren opvallend tegen de rest van de bleke huid van de man. Ze vond de schubben op de borst van de man maar eng en hoopte dat Dieter die als eerste op zou ruimen, zodat ze er achter konden komen hoe zwaar de brandwonden er onder waren. Misschien waren ze gaan rotten en was de man onverwachts onwel geworden.
Leonie keek weg van de schubben. Haar blik dreef langs het kruis van de man, zonder echt te registreren wat daar zat, en ging door naar zijn liezen. Daar vond ze meer half genezen verwondingen, alsof iemand de liezen had opengesneden. Het vlees daar was gescheurd en oneven, wat suggereerde dat een bot mes was gebruikt…
Of dat iets zich onvoorzichtig een weg naar binnen had gebaand.
Leonie schudde haar hoofd en huiverde. Dat was een gedachte waar ze geen tijd aan wilde besteden.
Er zat nog vuil van het strand tussen de tenen van de man. Met een doek begon Leonie die zorgvuldig schoon te maken, alles om haar aandacht af te leiden. Ze ging langzaam tussen de tenen door, zodat er geen viezigheid zou zijn om Dieter tot last te zijn, en wreef extra over een hardnekkig plekje dat niet schoon leek te willen worden.
Pas na de derde keer gewreven te hebben keek ze goed en zag ze dat het geen plekje, maar een tatouage was. Een vreemd symbool, met vijf punten, en-
Er viel iets om in het rek achter Leonie. Ze schrok op van het gekletter en keek om, weg van de man.
Een lange stok, die Dieter gebruikte om mensen die aan een besmettelijke ziekte waren overleden te verplaatsen, lag op zijn kant naast het rek. Ze moest met haar hiel tegen de poot hebben gestoten, waardoor het geheel instabiel was geworden. Snel raapte ze het stuk gereedschap op en zette ze het weer op zijn plek, net op het moment dat Dieter naar binnen kwam gelopen. Snel keerde Leonie zich naar haar echtgenoot toe, haar hart nog bonzend door het onverwachte geluid.
Hij keek even rond, maar leek geen problemen te vinden in Leonie’s voorbereidingen. Hij knikte goedkeurend.
“Goed,” zei hij, “laten we Arnold eens bekijken.”
Leonie keek op.
“Arnold?”
“Iedereen verdient het om met een naam aangesproken te worden,” zei Dieter, terwijl hij de nog warme handschoenen oppakte en aan begon te trekken, “zelfs de doden. Ik vind hem een Arnold, dus we noemen hem Arnold.”
Daarmee leek de zaak afgedaan. Leonie zag hoe Dieter met zijn hand over Arnold’s lichaam heen ging en hem van top tot teen leek te controleren.
Hij bleef even hangen bij de voeten. Hij liet een klein, geïnteresseerd geluidje gaan toen hij tussen de tenen keek, maar ging al snel weer terug naar de rest van het lichaam…
Al zag Leonie wel hoe zijn hand even bleef hangen.
“Goeiemorgen, Leonie,” zei Alwin, twee dagen later, “je ziet er moe uit. Je neemt je vitamines toch wel, hoop ik?”
De woorden van de marktkoopman kwamen er een beetje geforceerd uit. Het was stiller op de markt dan normaal, merkte Leonie wel op, maar ze was er dan ook vroeg bij, die dag.
“De kinderen waren vannacht onrustig,” zei ze, met een wat gedwongen glimlach op haar gezicht. Ze merkte dat haar vlecht niet zo strak en netjes was als ze eigenlijk had gewild, waardoor meerdere plukken haar onhandig uitstaken, “er in en er uit. Als je kinderen hebt, weet je snel genoeg hoe dat gaat.”
Ze liet niet vallen dat Dieter niet naast haar had gelegen, die nacht. Elke keer dat ze door het gehuil van een van haar kinderen was gewekt, was ze geconfronteerd met het lege bed naast haar. Normaal gesproken waren de kinderen niet zo onrustig. Ze had niet kunnen achterhalen wat ze nou zo van streek had gemaakt… maar ze had er ook niet heel veel aandacht aan besteed. Dieter, of zijn afwezigheid, had haar afgeleid.
“Zijn die van jou inmiddels niet wat te oud om je daar voor te wekken?” vroeg Alwin langzaam. Leonie vernauwde haar ogen iets naar de man.
“Daar verschillen de meningen over, denk ik,” zei ze, met langzaam afgemeten woorden, “mijn kinderen kunnen met elke angst naar me toe komen.”
Als ze haar maar niet wakker huilden. Er waren fijnere manieren om gewekt te worden, zoals door de aanwezigheid van de man waar ze van hield, die wat later dan anders in bed was gekropen.
De aanwezigheid die ze had gemist.
“Natuurlijk, natuurlijk,” zei Alwin, zijn joviale toon net zo geforceerd als Leonie’s glimlach, “alles dat ik zeg… weet je zeker dat dat het enige is?”
Leonie wist niet zeker of het mogelijk was om haar blik nog ijziger te laten worden, maar Alwin leek er prima tegen te kunnen. Hoewel er geen kou in zijn ogen te vinden was, keek hij met een eigenwijze blik terug. Hij leek bijna afwachtend, alsof hij al een conclusie leek te hebben getrokken.
Hij verbrak de stilte voor Leonie die te lang door kon laten gaan.
“Hebben jullie dat lichaam al begraven?”
Leonie kon een huivering niet onderdrukken. Ze schudde met haar hoofd.
“Verbrand?”
“Dieter is er niet van weg te slaan,” gaf ze uiteindelijk toe, “hij heeft een theorie, zegt hij. Die wil hij eerst bevestigen, voor hij het wil laten begraven.”
“Het was dus niet zomaar een ongeval,” concludeerde Alwin langzaam, zijn diepe stem zachtjes en bedachtzaam, “of wel?”
Leonie gooide haar handen in de lucht.
“De goden mogen het weten,” zei ze gefrustreerd, ergens blij dat er iemand was die haar uitdaagde, “dit is Dieter’s vakgebied, niet het mijne. Ik ben maar een huisvrouw…”
En zijn assistent. Maar Dieter had haar al een hele dag uit het mortuarium geweerd. Ze moest zijn afspraken afzeggen terwijl hij aan het snijden en kijken was.
“Het komt wel goed, dan,” besloot Alwin wijs, “als hij zich heeft vastgebeten in een mysterie… zal hij het snel genoeg oplossen.”
“Ik hoop het maar,” zei Leonie langzaam, “maar tot die tijd…”
Ze zuchtte en zocht naar haar lijstje. Pas toen ze haar zakken voor de derde keer had gecontroleerd bedacht ze zich dat ze het papiertje in de keuken had laten liggen.
“Ik kan het uit mijn hoofd,” zei ze, na even gefrustreerd gekreund te hebben, “ik wil graag…”
Leonie’s huis leek groter en leger dan het daadwerkelijk was. Het was ingericht als het huis van een dokter, met een kamer om patiënten te ontvangen en behandelen, en verschillende gootstenen en vuurplaatsen om instrumenten te kunnen reinigen en steriliseren, of doeken en pleisters snel te vernietigen. Er was een kamer voor de kinderen, een studeerkamer, en een keuken die volledig het domein was van Leonie en de zuster van de kinderen.
Maar haar echtgenoot, de man die het halve huis had ingericht, bracht al zijn tijd door in de kleine aanbouw die strategisch was afgesloten van de rest van het huis, achter de deur die zorgvuldig op slot werd gehouden tegen nieuwsgierige kinderhandjes.
Nadat Leonie haar boodschappen had uitgeladen, liep ze naar het mortuarium toe. Ze klopte een enkele keer op de deur en kromp in elkaar toen ze werd beantwoord met een geagiteerde grom.
“Dieter?” vroeg ze door de deur heen, “heb je al gegeten?”
‘Heb je al geslapen?’ was wat ze eigenlijk wilde vragen, maar ze vermoedde dat ze daar het antwoord al op wist.
Zijn kant van het bed was nog steeds onbeslapen.
Toen een antwoord uitbleef draaide ze zich weg, maar Leonie stopte zichzelf voor ze weg kon lopen.
Dieter was haar echtgenoot. Ze begreep dat hij een obsessie had, maar dat betekende niet dat hij haar zomaar kon negeren.
Ze stak haar sleutel in de deur en klopte nog een keer.
“Dieter, ik kom naar binnen.”
Het slot was goed onderhouden. Leonie draaide resoluut de sleutel om en duwde de deur open voor Dieter haar tegen kon spreken.
Ze knipperde toen ze in de bedrukte kamer terecht kwam. De sterke lucht van het lichaam was in de afgelopen twee dagen alleen maar sterker geworden. De lampen brandden nog, maar hun verlichting leek meer schaduwen te werpen en donkere hoekjes te creëren dan dat ze duidelijkheid schepten.
Dieter stond met gebogen schouders over Arnold heen. Zijn handen staken in de open ruimte van Arnold’s borstkas, die Leonie nog had geholpen te openen. Hij keek haar maar kort ongeduldig aan voor zijn aandacht weer verschoof naar waar hij mee bezig was.
“Dieter,” herhaalde Leonie langzaam, “ik…”
Haar adem stokte kort toen haar blik over het krijtbord achter hem ging. Ze bleef hangen op het vijfpuntige symbool, dat gepaard met andere, vreemde symbolen, herhaaldelijk op het bord gekrabbeld stond.
Dieter’s hand had het herhaaldelijk getekend. Ze herkende zijn handschrift er onder, hoewel de woorden die man had gepend niet op een taal leken die Leonie herkende.
Ze slikte. Ze probeerde adem te halen, maar voelde hoe haar longen zich verzetten tegen die simpele handeling. Ze kuchte kort in een poging om ruimte te maken in haar keel, maar de brok bleef stevig op zijn plek zitten.
Kuchend zakte ze naar haar knieën, vechtend naar lucht. Een brandende pijn maakte zich meester van haar borstkas terwijl haar longen zich verzetten tegen het gebrek aan zuurstof. Ze werd duizelig door het gekuch , dat met minder en minder lucht gebeurde, en ze voelde haar vingers tintelen door de inspanning. Haar hoofd zwom door de lucht in het kleine mortuarium.
Tot het allemaal ophield. De prop schoot opeens opzij en Leonie zoog een diepe teug adem naar binnen, waardoor ze een nieuwe hoestbui veroorzaakte.
Toen ze weer recht kon kijken, stond Dieter tegenover haar. Leonie keek op en zag hoe hij woest op haar neerkeek. Zijn ogen stonden in diepe schaduwen, veroorzaakt door het slechte licht. Het vijfpuntige symbool stond tientallen keren op zijn gezicht getekend, in verschillende hoeken en formaten.
Leonie gilde en viel achteruit. Ze krabbelde blind verder, weg van de man die haar echtgenoot was, die ooit-
Hij bukte.
Dieter zakte door zijn knieën en liet het licht weer op zijn gezicht vallen. De symbolen waren verdwenen, zijn ogen stonden bezorgd. Hij keek Leonie verward aan, maar leek te beseffen dat ze bang was.
Bang was voor hem.
“Leonie?” vroeg hij zachtjes, “mijn liefde? Wat… wat is er aan de hand?”
Leonie hijgde. Ze voelde zich net zo verward als hij er uit zag. Hij keek op haar neer, de woedende blik verdwenen en volledige vervangen door deze blik van medeleven en verwarring.
“Ik,” stamelde ze, “jij… ik kwam binnen om…”
Ze slikte terwijl ze vocht om haar kalmte terug te vinden. Ze slaagde er maar half in, meer omdat Dieter zijn bril weer opzette en haar scherper aankeek. Ze herkende de blik die hij gebruikte om patiënten mee in te schatten, de blik waarmee hij door leugens heen prikte en wist vast te stellen wat er daadwerkelijk met ze aan de hand was, in plaats van wat ze claimden dat er mis was.
Hij dacht dat er wat mis was met haar.
Maar dat was niet het geval. Er was wat mis met hem.
Toch?
“Kom alsjeblieft even naar buiten,” zei ze uiteindelijk, kiezend voor de middenweg die hem terug zou brengen naar hun gezin, “eet… neem een maaltijd met ons.”
“Leonie,” zei Dieter langzaam, “ik kan me niet indenken dat je daarom naar binnen kwam stormen zoals je deed… of zo’n…”
Hij twijfelde kort.
“… of waarom je zo hyperventileerde.”
Was dat het? Had ze gewoon gehyperventileerd, in haar moment van stress en zorgen? Had ze daardoor… dingen gezien?
Dat zou het verklaren. Je kon lang niet altijd uitgaan van wat je hersenen je vertelden, zeker niet in tijden van stress.
Ja, dat moest het zijn. Dieter had gelijk.
Dieter was de dorpsdokter. Hij wist waar hij het over had.
“Kom,” zei hij uiteindelijk, waarbij hij zijn hand naar Leonie uitstak, “laten we even een frisse neus halen. Ik denk dat het je goed zou doen.”
Leonie liet zich omhoog helpen. Haar lieve echtgenoot nam haar mee naar buiten, naar de achtertuin van hun huis, waar haar longen zich gretig vulden met de koude, frisse winterlucht.
Er hing sneeuw in de lucht. De grijze wolken waren nog niet onheilspellend, maar Leonie kon bijna ruiken dat het niet lang meer zou duren voor de eerste vlokken van de winter naar beneden zouden komen. Een paar dagen, hooguit.
Dieter hield een hand over haar schouders geslagen. Hij sloot de deur met een bijna achteloze beweging van zijn voet achter ze. Leonie keek omhoog, naar de lucht, en genoot even van het moment van stilte.
Uit haar ooghoek kon ze zien hoe Dieter weg keek.
In de richting van de haven.
Drie dagen later was het druk in de haven. Een vrachtschip was aangekomen en het halve dorp was op de been gekomen om het te helpen met uitladen en frisse waren achter te laten om op de markt door te kunnen verkopen. De andere helft van het dorp was met de kapitein en de kooplui aan boord aan het onderhandelen om het schip zo vol mogelijk weer te laten vertrekken, dit keer gevuld met vis en luxe materialen die in het dorp waren gefabriceerd.
Leonie bekeek het tafereel van een afstandje. Ze stond aan de rand van de markt, waar de weinige mensen die niet bij het schip waren hun spullen aan het verkopen waren en hun dagelijkse boodschappen aan het afhandelen waren. De marktkooplui probeerden wanhopig om hun laatste, wat verlepte, spullen nog te slijten, voor ze er niet meer onderuit konden om de frisse waren aan te bieden en hun overgebleven waren weg te gooien. Er werd geroepen over kortingen en aanbiedingen, waardoor koopjesjagers en de minder bedeelden van het dorp juist hun vrouwen en kinderen er op los lieten om zo veel mogelijk naar binnen te halen voor zo min mogelijk geld.
Maar Leonie miste een stem.
“Waar is Alwin?” vroeg ze, toen ze de afwezigheid opmerkte van de diepe, geoefende stem die zo eenvoudig over de rest van de aanwezigen op de markt heen kwam, aan Knopf, de verkoper die gebruikelijk naast hem stond, “is hij ziek?”
“Niet dat ik weet,” zei de man met een schouderophaal, “hij is normaal gesproken als eerste aanwezig. Gisteren had hij een goede dag… iemand kocht al zijn waren aan het einde van de dag. Misschien heeft hij vandaag een vrije dag genomen, terwijl zijn mensen inslaan.”
Hij knikte naar de mast van het grote vrachtschip, dat eenvoudig boven de haven uit torende.
“Zijn mensen zullen het onder controle hebben.”
Leonie fronste.
“Waarom zou iemand al zijn waren de dag voor een nieuwe levering opkopen?”
“Misschien komt er een feestje aan?” stelde Knopf achteloos voor. Hij leek Alwin’s afwezigheid niet te betreuren, zo veel was wel duidelijk, “hij zal morgen wel weer op zijn plek staan. Ik zal hem zeggen dat je hem had gemist.”
Leonie knikte. Ze liet een kleine zucht gaan en wilde zich wegdraaien, maar bedacht zich dat het wel opvallend was. Er waren geen feestjes gepland, voor zover zij wist.
“Wie had alles gekocht?” vroeg ze, “heb je een idee?”
Knopf trok zijn schouders op.
“Als ik niet beter had geweten, zou ik hebben gezegd dat het Dieter was,” zei hij uiteindelijk, “al droeg hij een mantel, hij leek zeker op je echtgenoot. Maar hij is al een tijd niet gezien en jij lijkt er niets van te weten, dus…”
Hij liet de implicatie in de lucht hangen. Leonie fronste kort, voor ze haar schouders ophaalde.
“Het zal iemand anders zijn geweest,” mompelde ze, voor ze weer vertrok, haar lege mand in de hoek van haar arm rustend.
Ze had geen boodschappen nodig. Ze hadden genoeg om een paar dagen door te komen, maar… Ze wilde met Alwin praten. Hij gaf haar rust en perspectief, als ze dat nodig had. Zelfs toen ze chagrijnig tegen hem had gedaan, leek het niet alsof hij haar dat al te veel kwalijk had genomen.
Maar als hij er niet was, kon ze niet met hem praten.
Leonie gunde hem zijn vrije dag. Ze kon niet van hem eisen dat hij elke dag maar op de markt stond, puur zodat zij tegen hem kon klagen.
Hij kon het ook niet helpen dat…
Het huis weer leeg was.
Leonie stapte door de voordeur heen en twijfelde of het nog wel zin had om te roepen, om te zien of er iets veranderd was.
Haar kinderen waren naar school toe. Hun zuster zorgde voor ze en zorgde er voor dat ze veilig kwamen waar ze moesten zijn. Het huis was stil zonder ze, maar ze kregen wat goed voor ze was.
Ze hoopte dat ze daarmee een goeie toekomst tegemoet zouden gaan.
Leonie had de kliniek de dag ervoor al eens goed onder handen genomen. Het had er even op geleken dat er een stoflaag zou vormen, maar dat had ze gelukkig voorkomen. Dieter’s stoel had zelfs even gepiept toen ze hem opzij had geschoven.
Hij had te lang stilgestaan.
Met een verloren blik keek ze naar de deur van het mortuarium, waar Dieter weer zat. Ze durfde er niet meer naar binnen te gaan, niet na wat er de laatste keer was gebeurd. Dieter had zich zorgen gemaakt en hij had haar veel liefde getoond, die avond. Ze wilde hem niet opnieuw laten schrikken.
En ze wilde niet opnieuw zien wat ze dacht dat ze een paar dagen eerder nog had gezien.
Ze huiverde. De schaduw die op de deur viel leek te vervormen. Heel even zag ze het vijfpuntige symbool in die schaduwen verschijnen.
Een speling van het licht. Haar fantasie die spelletjes met haar speelde, aangespoord door haar zorgen. Ze twijfelde of ze het symbool überhaupt tussen de tenen van de man getatoueerd had zien staan, of dat het niet toch een vreemde moedervlek was geweest.
Dieter wilde het er niet over hebben. Zij had het er niet met hem over willen hebben.
En toen ze het onderwerp wilde laten vallen, had hij zich weer opgesloten in het mortuarium.
“Mevrouw?” vroeg een jonge stem, aan de andere kant van het hek dat hun tuin zorgvuldig afsloot. Leonie schrok op en zocht om zich heen, tot ze de oorsprong van de stem had gevonden.
Een gat in het hek. Een plank waar ooit een imperfectie in de boom had gezeten die los was gekomen tijdens het schuren en vormen. Niet erg genoeg om de plank af te schrijven voor gebruik, waardoor die ter hoogte van Leonie’s middel was opgehangen in hun omheining.
Maar nu wel genoeg om er doorheen te kijken. Een oog tuurde door het gat heen.
“Mevrouw?”
Leonie herkende de stem van Liese, het buurmeisje. Leonie stapte op het hek af en boog door haar knieën, zodat ze terug door het gat kon turen.
“Moet jij niet op school zitten, jongedame?” vroeg ze, niet in staat om een vermaakte toon in haar stem te werken.
Het oog aan de andere kant van het gat puilde iets uit op die woorden, alsof ze betrapt was en in de problemen zou komen.
“Ehm,” hoorde ze Liese zeggen, “mama wilde me thuis houden, vandaag,” zei het meisje snel, “ze is ziek. Ze hoest heel veel en ik moest helpen. Is de dokter al vrij?”
Leonie kon een klein schuldbewust gevoel niet onderdrukken. De dokter was nog steeds niet vrij, maar zijn afwezigheid werd gevoeld.
“Heeft ze het warm?” vroeg ze door het hek heen.
Het was even stamelend stil. Waarschijnlijk ging deze vraag al te ver voor de kennis aan de andere kant. Als mama veel moest hoesten en op bed bleef…
“Ik, euh…” mompelde Liese, “ik denk het.”
“Vraag het haar maar,” zei Leonie uiteindelijk, “als het zo is, geef haar veel water. Zorg er voor dat het eerst gekookt is, okay? Kan je dat?”
Het oog verdween toen er resoluut werd geknikt aan de andere kant. Leonie kon een kleine glimlach niet onderdrukken. Goede meid.
“En vertel haar om in bed te blijven. Ik zal de dokter vragen om snel langs te komen, als hij dat kan.”
Het lichaam zou sowieso snel moeten worden begraven. Misschien konden ze het maar beter verbranden. Na vijf dagen zou Arnold niet meer zo mooi zijn… zeker niet nadat Dieter hem helemaal open had gezaagd en in zijn borstkas had staan wroeten.
Het oog verdween zonder een verder woord te zeggen. Kleine voetstappen vlogen weg van het hek, in de richting van de tuin van de buren. Als Liese de instructies kon volgen, zou haar moeder er wel bovenop komen… of in ieder geval lang genoeg in orde blijven voor Dieter om alles op te lossen.
Een trilling trok door de grond heen. Leonie’s tevreden gedachten werden onderbroken toen ze zich plotseling vast moest grijpen aan het hek, puur zodat ze recht overeind kon blijven staan.
Ergens gilde iemand. Een kabaal van jewelste volgde, hoewel het gevloek dat volgde suggereerde dat het niets meer was dan een instabiele constructie die simpelweg was omgevallen.
Leonie knipperde met haar ogen en keek om zich heen, haar oren op scherp voor eventuele uitroepen van pijn of paniek.
Die bleven uit. Toch schrok Leonie op toen achter haar de deur van het mortuarium open sloeg.
Dieter kwam naar buiten gelopen. Hij draaide zorgvuldig de deur op slot, voor hij tevreden in zijn handen wreef en op Leonie af stapte.
“Mijn geliefde vrouw,” zei hij, zijn glimlach iets breder dan Leonie had gewild, nadat hij haar opnieuw drie dagen lang had genegeerd, “kom bij me, kom bij me.”
Hij hield zijn armen wijd gespreid. Leonie stapte op hem af, de knuffel in. Haar armen gleden om zijn rug heen, zodat ze zijn zelfverzekerde, geruststellende aanwezigheid wat strakker tegen zich aan kon trekken.
“Oh, wat heb je het zwaar gehad,” zei hij langzaam in haar oor, “je hebt zo veel geduld gehad met je suffe echtgenoot. Jij en de dorpsbewoners.”
Leonie’s hand verstrakte toen Dieter haar schouder wat steviger beet greep en haar harder tegen zich aan trok. Dieter keek op haar neer, maar toen ze naar hem opkeek zag Leonie niet de warmte die ze normaal gesproken in zijn ogen kon vinden. Zijn glimlach was net iets te gemaakt. Hij zette meer kracht dan Leonie hem ooit had voelen zetten.
“Ik hoorde Liese praten,” zei hij, na even op haar neergekeken te hebben, “hebben de buren me nodig?”
Leonie knikte stilletjes. Ze keek van Dieter’s gezicht om naar de deur van het mortuarium, maar toen Dieter een afkeurend geluidje maakte schoot haar blik weer terug.
“Laten we dat even laten voor wat het is,” stelde hij zachtjes voor, zijn hand nog steeds om haar schouders, “die kamer… ik wil dat je daar wegblijft, Leonie. Ik ruim het daar morgen wel op, maak jij je daar maar geen zorgen over.”
Leonie slikte. Dieter’s toon suggereerde geen tegenspraak, iets waar hij normaal gesproken wel voor open zou staan. Dieter – haar Dieter – was altijd bereid om een debat aan te gaan, of om zichzelf toe te lichten.
Deze man was duidelijk niet de Dieter die Leonie had getrouwd. Ze zag te veel van zijn oogwit toen ze weer naar hem opkeek.
“Okay, Leonie?”
Leonie slikte en knikte langzaam.
“Als dat is wat je wil,” zei ze, “jij… zal wel weten wat goed is.”
Dieter knikte goedkeurend.
“Inderdaad,” zei hij enkel, “ik wist wel dat je me zou begrijpen. Dank je wel, Leonie.”
“De… buren hebben je nodig,” zei ze langzaam, “ik denk dat, als je snel bent…”
“Ja,” zei Dieter, “ik hoorde het. Ik zal kijken of ik iets voor ze kan betekenen.”
Leonie voelde het kippenvel op haar armen staan. Ze zette snel een stap naar achteren toen Dieter haar los liet. Hij gunde haar een brede glimlach en keerde zich om, terug het huis in.
Leonie wierp nog een laatste blik op de deur van het mortuarium, voor ze achter hem aan ging.
Hij was moe.
Hij was veranderd.
Hij had gewoon wat tijd nodig.
Hij was niet meer Dieter.
Hij was iets anders.
De stemmen kwamen één voor één in Leonie’s hoofd naar boven. Ze spraken elkaar tegen. Ze wilde het mortuarium in, om te zien wat er aan de hand was. Om te zien wat hij had gezien en wat hem zo veranderd had… maar ze had het Dieter beloofd.
Leonie kneep met haar ogen en controleerde haar vlecht, voor ze ook naar binnen ging.
Als Dieter weer in huis zou zijn, zou hij willen eten. Ze moest wat lekkers op tafel zetten, die avond.
Dieter had amper gegeten. Nadat hij terug was gekomen van de buren was hij gaan zitten bij het vuur. Hij had de kranten van de afgelopen week gepakt en was ze één voor één door gaan lezen.
Aan tafel had hij weinig gezegd. De kinderen waren blij dat hun vader weer eens mee at, maar Leonie had ze gewaarschuwd niet te veel van zijn energie op te eisen. Hij was stil geweest en had met kille ogen rondgekeken.
De kinderen wisten niet hoe ze er mee om moesten gaan. Ze waren stil en teruggetrokken. Ze waren van de tafel weggesprongen toen Leonie ze daar toestemming voor had gegeven.
Ze leken hetzelfde te voelen als Leonie. Er was iets aan hun vader. Iets onheilspellends.
Het zat Leonie niet lekker, zelfs niet toen ze naast haar echtgenoot van vier jaar in bed lag, de dekens lichtjes over haar schouders geslagen. Het was vreemd om weer een warm lichaam naast haar te hebben liggen, alsof een week genoeg was om ontwend te raken aan een dergelijke aanwezigheid.
Toch lag Leonie stil. Ze hoorde en voelde hoe Dieter draaide, zuchtte, en woelde. Hij kon de slaap niet vatten en, dankzij zijn gedoe, zij ook niet. Toch deed ze haar best om een geruststellende aanwezigheid te zijn. Om degene te zijn die wel in slaap was gevallen en die geen last had van zijn onrust, zodat hij daar geen schuldgevoel over hoefde te voelen.
Leonie’s zekerheid dat Dieter wel in slaap zou vallen verdampte toen Dieter mompelend de dekens van zich af sloeg.
“Het is tijd,” zei hij binnensmonds, de woorden enkel verstaanbaar dankzij de verder doodse stilte in de kamer, “tijd om te gaan… te beginnen.”
Leonie hield haar ogen gesloten. Ze hoorde hoe Dieter de kamer uit strompelde, alsof hij zichzelf niet helemaal onder controle had. Zijn stappen waren langzaam en onregelmatig. Hij mopperde en mompelde. Hij stapte in zijn pyama de kamer uit, Leonie alleen achterlatend in het snel afkoelende bed.
Het was stil. Leonie opende langzaam haar ogen en liet ze wennen aan de duisternis. Er brandde een lamp in de hal, waardoor de schaduwen in de kamer vreemde, onheilspellende vormen aannamen.
Werd ze aangekeken door het raam? Of was het enkel een reflectie van het licht?
Leonie probeerde het te negeren. Ze balde haar handen tot vuisten en stond op. Ze sloeg een deken over haar schouders heen toen ze besloot dat Dieter niet terug ging komen.
Er was iets met hem aan de hand. Hij gedroeg zich vreemd en ze moest er achter komen waarom.
Op blote voeten liep ze zo stilletjes als ze maar kon door het huis. De kamer van de kinderen was vredig en stil. Een klein lichtje brandde in de kamer van de zuster, die nog iets aan het lezen was. Ze keek niet op of om toen Leonie langs de deur liep, haar blik geconcentreerd op de pagina’s van haar boek.
Leonie liep verder, in de richting van de trap. Hoewel haar hart wist waar ze Dieter zou vinden, wilde haar hoofd het nog niet geloven.
Ze daalde af door het stille huis, naar de begane grond, waar de achterdeur op een kier stond. Dieter’s schoenen waren nergens te bekennen.
Leonie huiverde. Ze trok de deken nog wat strakker om haar schouders tegen de winterse kou die langs haar enkels trok. De beloofde sneeuw viel buiten eindelijk.
Ze gleed haar voeten in de slippers die bij de deur stonden. Met tegenzin stapte ze naar buiten, langs de plaats waar Dieter haar die middag nog had vastgehouden, naar de deur van het mortuarium.
Die stond op een kier. Er brandde licht binnen.
Leonie twijfelde kort bij de deur, voor ze die open duwde.
En gilde.
Alwin stond tegen de muur van het mortuarium, zijn gouden tand dof in het licht. Een paar haken staken uit zijn schouders en hielden hem rechtop, zodat hij met dode, lege ogen naar de deur van het mortuarium staarde.
Dieter stond weer over Arnold gebogen. Het lichaam was aan het stuiptrekken. Er waren tekeningen op elke oppervlakte getekend, maar er was er maar één die er serieus uit sprong voor Leonie: het vijfpuntige symbool dat keer op keer herhaald werd, op de gezichten van Alwin, Arnold, en Dieter, op de muren, op het gereedschap, op het bloederige lemet van het mes in Dieter’s hand… het glom in het licht van de lampen die waren ontstoken.
Dieter leek haar gegil te negeren. Hij keek niet eens op terwijl hij grommend en schor mompelde, het mes boven Arnold’s stuipende en draaiende lichaam. Het bloed schoot alle kanten op.
Leonie gilde nog een keer toen ze besefte waarom. Dieter’s pols was doorgesneden. Het bloed spoot in golven uit zijn lichaam, over Arnold heen, die met elke spurt bijna tot leven leek te komen.
Dieter’s woorden werden niet zwakker, zoals Leonie altijd had geleerd. Zijn woorden werden luider en luider.
“Heer van de diepte!” riep hij plotseling uit. “God van de ouden! Heerser uit de sterren! Ik heb u gehoord!”
“Dieter!” probeerde Leonie boven zijn woorden uit te komen, “wat heb je gedaan! Wat ben je aan het doen!?”
Ze zocht rond in het mortuarium, maar het was niet voorzien voor de verzorging van gewonden. Er waren enkel middelen om de al overleden mensen te onderzoeken.
“Uw woord is tot mij gekomen!” riep Dieter over Leonie’s gejammer heen. “Ik roep u! Ontwaak! Ontwaak en reinig ons! Eindig uw rust en maak de wereld beter!
“Beter zonder ons!”
Alsof die woorden een crescendo vormden, zakte Dieter in elkaar. Arnold schoot recht overeind. Een gereutelde gil ging door merg en been heen en dwong Leonie om haar handen tegen haar oren te duwen.
Arnold viel voor Leonie’s ogen uit elkaar. Hij brokkelde af in kleine stukjes, die op hun beurt minder en minder werden, tot er weinig meer over was dan stof dat door de wind werd opgepakt en door het mortuarium begon te waaien.
Leonie negeerde het. Ze rende naar voren, naar Dieter toe. Ze jammerde kort toen ze het lichaam van Alwin nog eens goed bekeek en besefte dat de meeste van de symbolen in de kamer waren getekend met het bloed dat in een grote kom onder zijn voeten was verzameld.
De marktkoopman was dood.
Dieter lag op de grond, een maniakale grijns op zijn gezicht. Leonie herkende de bewegingen die hij maakte. Ze herkende ze van de laatste momenten die ze had moeten zien in de patiënten van Dieter. De momenten dat zijn inspanningen niet meer uitmaakten.
Hij was al te ver heen.
“Wat is er gebeurd?” riep ze uit, “waarom deed je dit? Waarom praatte je niet…”
Haar wanhopige uitroepen werden onderbroken toen de grond opnieuw trilde. Dieter’s lichaam viel op de grond toen een volgende schok door het mortuarium trok, en een derde de lampen liet knipperen.
Een brul klonk in de verte. Leonie keek naar de deur, waar het tot stof vergane lichaam van Arnold naar buiten was geblazen.
Met moeite stond Leonie op. Ze nam Dieter met zich mee, niet bereid om hem achter te laten.
Zijn voeten sleepten over de vloer. Toch trok ze hem mee, de tuin in. Door de deur in het hek, de straat op.
Meer mensen verzamelden zich op straat. Ze negeerden Leonie, zeker toen er nog een brul klonk. De blikken gingen als één in de richting van de haven, waar de lampen op de kade het handelsschip dat nog voor anker lag verlichtten. Enkel de mast was zichtbaar vanaf Leonie’s huis, de rest verstopt achter de markt en de andere woningen.
De mast kwam omhoog. Alsof het schip werd opgetild door een enorme golf werd meer en meer van de mast zichtbaar, tot ook het dek boven de markt uitkwam en Leonie besefte dat het geen natuurlijk gebeuren was.
Het schip brak in tweeën. Vormen vielen uit de breuk.
Menselijke vormen. De bemanning van het schip. Ze zag iemand over de rand van het dek klimmen en springen, van een hoogte die alleen maar een zekere dood kon betekenen op het moment dat ze landden.
Toen de helften van het schip uit elkaar vielen, begreep Leonie waarom.
Ze zag als eerste de ogen. De tientallen, honderden ogen die haar allemaal aanstaarden. De ogen die op haar geconcentreerd stonden.
Op haar, en op Dieter.
Daarna zag ze pas het lichaam. De massa van spieren, vlees, en tentakels die uit de zee omhoog was gekomen. Het was groter dan het hoogste gebouw in het dorp, groter dan alles dat Leonie ooit had gezien.
Het was door Dieter gewekt.
Hij had het opgeroepen.
Het wezen brulde.
Leonie kon alleen maar toekijken hoe het in haar richting kwam.